Skip to main content

Henry Georges d'Hoedt

Henry Georges d'Hoedt (60x60)


Henry Georges D’Hoedt studeerde aan het conservatorium van zijn geboorteplaats Gent. Daar had hij als leraars Oscar Roels (notenleer), Paul Lebrun (harmonie), Edward Blaes (fagot), Emile Mathieu (fuga) en Leo Moermans. Na zijn opleiding in Gent volgde hij in Duitsland nog vervolmakingscursussen en lessen orkestdirectie.

Nadat hij een tijdje als fagottist in het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen had meegespeeld, werd hij in 1916 benoemd aan het Koninklijk Conservatorium van Gent, eerst als repetitor voor notenleer, daarna ook als leraar harmonie. In 1920 behaalde D’Hoedt met de cantate La légende de Béatrice een tweede Prijs van Rome.

Vier jaar later werd hij dan tot zesde directeur van het conservatorium van Leuven benoemd. In die functie, die hij tot zijn dood zou blijven uitoefenen, hechtte hij veel belang aan de conservatoriumconcerten. Op die concerten programmeerde hij regelmatig werk van zijn voorgangers, zoals Emile Mathieu. De stad Leuven ondersteunde de conservatoriumconcerten met een jaarlijkse toelage van 300fr. In Leuven dirigeerde hij ook het mannenkoor Zang en Vermaak waaraan hij zijn Trilogie antique opdroeg. Zijn bekendste werken zijn de opera Klaas in ’t Luilekkerland (in 1926 gecreëerd in de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen) en het vijfdelige symfonische gedicht Chroniques brèves de la vie bourgeoise (1934). Daarnaast schreef hij ook de symfonische gedichten Narcisse en Poème pantagruélique, kamermuziek, liederen en koorwerken. D’Hoedt wordt in de Vlaamse muziek beschouwd als een overgangsfiguur tussen laatromantiek en impressionisme.

(Jan Dewilde, Studiecentrum voor Vlaamse Muziek)




Flanders Arts Institute

Expertise centre for performing arts, music and visual arts.