Skip to main content

Jacob Obrecht

Jacob Obrecht


Vlaams polyfonist (1457/58 - 1505)

Jacob Obrecht (Gent 1457/58 – Ferrara 1505 is de enige polyfonist van wie de ‘opera omnia’ in de vorige eeuw niet minder dan drie keer werden gerealiseerd: een eerste keer reeds tussen 1908 en 1921, gevolgd door een nieuwe editie in de jaren 1954-1964 en meest recent in de New Obrecht Edition, die tussen 1983 en 1999 in achttien volumes verscheen.
Er bestaat van de componist een portret, dat zich in een privé-verzameling bevond. In 1993 werd dit schitterende en bijzonder virtuoze olieschilderij op een houten paneel bij Sotheby’s geveild. Sindsdien behoort het topstuk tot de vaste kunstcollectie van het Kimball Art Museum in Forth Worth, Texas.
Geboren in 1457/1458 als enige zoon van de Gentse stadstrompetter Willem Obrecht en diens eerste vrouw Lysbette Gheeraerts, lag voor de jonge Jacob een carrière als musicus voor de hand. Misschien werd hij als trompetter opgeleid om in de voetstappen van zijn vader te treden. Het Gentse trompettersensemble, waarvan Willem Obrecht deel uitmaakte van 1452 tot aan zijn dood, genoot veel aanzien en werd zelfs regelmatig ingehuurd door de Bourgondische hertogen. Bovendien waren de trompetters georganiseerd in een corporatistische ambachtsgilde, die een eigen altaar, gewijd aan de Heilige Andreas, had in de crypte van de Gentse Sint-Janskerk - nu Sint-Baafskathedraal. Dat het stadstrompetterschap van vader op zoon werd overgedragen, zou niet uitzonderlijk zijn geweest. Hierbij zou de jonge Obrecht de muzikale praktijk van contrapuntische improvisatie op een bestaande melodie, die als cantus firmus in lange notenwaarden in één van de partijen weerklinkt, zeker onder de knie hebben gekregen. Het is in ieder geval een compositorische techniek die in nagenoeg zijn volledige oeuvre in sterke mate aanwezig is.

Toch ging zijn loopbaan een andere richting uit. Na het behalen van een magisterium in de artes - aan welke universiteit is niet bekend - ging hij aan de slag als ‘succentor’ of zangmeester in diverse collegiale kerken en kathedralen van de Lage Landen. Vermoedelijk kreeg hij zijn eerste muzieklessen dan ook in één van de talrijke koralenscholen die de Lage Landen rijk was, mogelijk in de Gentse Sint-Veerlekerk. De kapittelkerken waren bij uitstek centra van de vocale polyfonie, waar Obrecht de leiding over de koralenschool en over het professionele zangersensemble toevertrouwd kreeg en waarbinnen het grootste deel van zijn religieuze werken ontstond. Hij kwam dus als het ware in een heel ander ‘circuit’ terecht dan zou worden verwacht van iemand met zijn familiale achtergrond. Het was bovendien een wereldje waar musici niet meteen konden rekenen op de zekerheid van een stabiele positie en waar de mobiliteit van de zangers uiterst groot was.
Jacobs eerste activiteit in de Lage Landen leidt ons naar de Sint-Gertrudiskerk van Bergen op Zoom, waar hij tussen 1480 en 1484 werkzaam was. Mogelijk was hij daarvoor reeds actief geweest in Utrecht, daar hij in diverse betrouwbare bronnen als de muzikale leermeester van Erasmus wordt genoemd. Helaas zijn hiervoor in de historische bronnen geen concrete aanwijzingen voorhanden.
In 1484 trad Jacob in dienst van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Cambrai. Gezien deze instelling ongetwijfeld één van de meest prestigieuze muziekcentra van de Lage Landen was, moet dit wellicht als een stap voorwaarts in zijn carrière worden beschouwd. Lang zou hij hier evenwel niet blijven. Reeds na enkele maanden begon hij - overigens tot groot ongenoegen van de kanunniken - te hengelen naar een positie als zangmeester van de Brugse Sint-Donaaskerk. Zijn wensen werden ingewilligd en hij zou er het ambt uitoefenen vanaf oktober 1485. In mei 1490 dreigde het even mis te lopen: om niet gekende redenen startte het kapittel immers een procedure die zou leiden tot het ontslag van Obrecht. Hoewel hij de dans ontsprong, zocht Jacob korte tijd later andermaal nieuwe horizonten op. Na het overlijden in 1491 van Jacobus Barbireau, zangmeester van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk, kreeg hij het aanbod om hem op te volgen. Obrecht aanvaarde de positie en vestigde zich vanaf juni 1492 in de Scheldestad. In 1497 keerde hij terug naar Bergen op Zoom, maar achttien maanden later was hij al opnieuw aan de slag in de Sint-Donaaskerk te Brugge. In 1500 nam hij er omwille van zijn slechte gezondheidstoestand ontslag en in 1501 dook hij weer op als zangmeester van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk. Die functie zou hij blijven uitoefenen tot juni 1503. Waar hij daarna naar toe ging, blijft nog deels onduidelijk. Vast staat dat hij in oktober 1503 aan het hof van keizer Maximiliaan I in Innsbruck verbleef.
Zoals zoveel musici in de 15de eeuw, trok Obrecht ook richting Italië. In 1487/1488, tijdens zijn eerste periode te Brugge, was hij reeds enkele maanden in Ferrara geweest. Dit gebeurde op uitdrukkelijk verzoek van Ercole d’Este, die hem voor een tijdje mocht ‘lenen’ van de Brugse Sint-Donaaskerk. De toegestane zes maanden afwezigheid werden er evenwel tien. De hertog van Ferrara moet één van de grootste bewonderaars van de componist zijn geweest, want hij bood hem in juni 1504 het aantrekkelijke ambt aan van ‘maestro di cappella’. Hiermee trad Jacob in de voetsporen van Josquin Desprez die er van 1503 tot medio april 1504 actief was. Obrecht zou zijn broodheer, die in januari 1505 stierf, slechts luttele maanden overleven. In juli van hetzelfde jaar werd hij één van de vele slachtoffers van de pestepidemie, de zo gevreesde Zwarte Dood. Na een bewogen carrière werd Ferrara zijn laatste rustplaats, ver weg van zijn vaderland.


Discography (selection)

Composer



Flanders Arts Institute

Expertise centre for performing arts, music and visual arts.