Skip to main content

Andros Zins-Browne


Vooraleer Andros Zins-Browne (US) naar Europa kwam om aan P.A.R.T.S. in Brussel te studeren, had hij reeds een diploma ‘art semiotics’ op zak van de Brown University, een ‘Ivy League’ instelling in Rhode Island, U.S. Die academische kennis werkte sterk door tijdens zijn tijd aan P.A.R.T.S. Het werk dat hij er maakte was telkens gestoeld op vragen en research die zich niet tot het choreografische beperkten maar putten uit filosofische en sociologische teksten. Die brede bagage maakte van Zins-Browne ook een uitzonderlijk productieve choreograaf. Zo productief dat tijdens de P.A.R.T.S. Graduation Tour in 2006 een hele avond uitsluitend aan werk van zijn hand, maar liefst vijf stukken, was gewijd. Die werken waren systematisch opgebouwd. Bij elk volgend stuk groeide de cast met één danser aan, van één tot vijf dansers, en bij elk stuk nam de complexiteit van de artistieke vragen en oplossingen toe. De eerste stukken waren wel slim opgebouwd, maar achter de dans voel je duidelijk het skelet van een vooraf uitgewerkte ‘issue’.

Het volgende fragment komt uit White Out van 2004.

In zijn solo White Out laat een basketbal spelende Zins-Browne zien hoe sterk de beeldvorming over kleurlingen is gecodeerd. Het sterke van het stuk is dat zijn persona van basketter als vanzelf verglijdt in andere beelden, zoals een poetsman, een aap of een achtervolgde delinquent. Recreations (2005) en Limewire* (2006) beperken zich echter al lang niet meer tot zo’n directe semiotische analyse van lichaamstaal. In Recreations dollen vier uitstekende performers – naast Zins-Browne ook Sandra Iché, Matthieu Bajolet en Eugénie Rebetez ‒ rond als kinderen die zich bekeken weten. Ze monsteren het publiek immers rechtstreeks en uitdagend. Alleen lijken ze zich toch geen barst aan te trekken van elkaar of van het publiek. Alsof ze op automatische piloot spelen of zijn geprogrammeerd. Er loopt echter iets fout in dat programma, zodat de zin of de richting van hun handelen verdwijnt, en daarmee ook het menselijke ervan. Ze doen maar wat. Dat maakt hun handelen tegelijk herkenbaar en bizar of zelfs vervreemdend. Ongemerkt rijst zo de vraag wat er fout zit in dit beeld, waarom het niet langer menselijk lijkt. Die vraag komt in Limewire op een andere manier terug.

’Smells like teen spirit’ van Nirvana zou de song zijn geweest die een sluimerende onvrede onder jongeren een stem gaf. Maar waaruit bestond die onvrede, en had ze het potentieel om ook maatschappelijk iets teweeg te brengen? Als je de vijf jongeren in dit stuk op ‘Smells like teen spirit’ van Nirvana vier of vijf keer na elkaar uit de bol ziet gaan, dan valt de hallucinante gelijkenis in hun bewegingstaal je bij elke herhaling steeds meer op. Hun lijven schokken telkens weer heftig, als werden ze bewogen door een grote individuele revolte, maar ze doen het wel allemaal op precies dezelfde manier. Hun ‘revolte’ is een beeld dat ze elders hebben geleend, een geval van copy-paste. Dat wordt niet alleen ontnuchterend zichtbaar, de situatie is ook een erg herkenbare pastiche van wat in fuifzalen en op festivalweides gebeurt.

In 2010-2011 ging Zins-Browne opnieuw studeren, deze keer aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht, toen nog een belangrijk centrum voor onderzoek in de beeldende kunsten. Het was een logische stap, want uit het werk dat hij tot dan toe maakte, bleek al dat Zins-Browne niet alleen met het choreografische op zich was begaan. Het ging hem er in toenemende mate om beelden en situaties te creëren met mensen, objecten en klanken. Ze lijken vaak te uit te gaan van een simpele vraag die in de lucht hangt, een kwestie die in de samenleving onderhuids broeit maar nog onuitgesproken blijft. Zins-Browne slaagt er steeds weer in om te laten zien hoe zo’n vraag ontstaat op een complex snijpunt van vele gedachten, beelden en data.

Mooie voorbeelden daarvan zijn The Host (2010) en Welcome to the jungle (2012). ‘The Host’ werd aangekondigd als een dansvoorstelling over de verhouding tussen mens en natuur. Toch werd dat geen drammerig betoog. Integendeel: zonder één woord maken échte bewegingen en een vernuftige set onze wankele verhouding tot de aarde letterlijk zichtbaar.

Het decor bestaat uit een groot zwart zeil, dat door kleine windturbines op steeds andere plaatsen opbolt, onder toenemend gedreun. Deze installatie speelt met bekende voorstellingen van de aarde voor het verschijnen van het eerste leven of na de Apocalyps. Het laat de planeet zien als een onheilspellende plek, met een eigen wil en leven. In dat decor verschijnen drie cowboys die het landschap lijken te temmen: ze vouwen de zeilen voor een stuk op zodat ze weer een vlak podium hebben. Hoe concreet dit gevecht van drie mannen tegen weerspannige, zware kunststofzeilen ook is, het voelt ook als een symbolische representatie van de oer-Amerikaan die de natuur temt, terwijl de symboliek van de oeraarde nog nazindert. Als de drie mannen daarna tapdansen op het zeil begint dat weer zo sterk op te bollen dat ze het onderspit delven en moeten afdruipen. Ook dat is een fascinerend moment. De actie blijft erg concreet en dichtbij. De krachtmeting tussen de dansers en het kussen van opbollend plastic slaat bijna voelbaar over op het publiek. Maar alweer, omdat de dansers als cowboys poseren, wordt dit ook een metafoor van de aarde die wraak neemt op de mens. Voor dit werk deed Zins-Browne concrete research naar de ‘frame of mind’ van echte cowboys. Hij ontdekte er dat hun stoere gedrag een sterk gevoel voor zelfspot en humor verbergt. En dat ze de klimaatopwarming wel halsstarrig ontkennen maar in één adem beweren dat je niet meer kunt rekenen op de seizoenen. Dat is meteen ook de ‘boodschap’ van het stuk: mensen blijven, tegen beter weten in, omwille van hun identiteit, doen alsof ze meester zijn van een situatie die zich in alle opzichten en oncontroleerbaar tegen hen keert. In zijn concreetheid is dat een verontrustend beeld van de positie van de mensheid.

Welcome to the jungle was in zekere zin een vervolg op The Host, maar in deze installatie ontbreken performers nagenoeg. De toeschouwers dwalen rond in een complexe, beweeglijke scenografie van spiegelende, halftransparante folie waarmee bizarre klank- en lichteffecten worden bereikt die de ruimte veranderen in een bedrieglijk labyrint. Zins-Browne werkte voor de opbouw van die complexe machine samen met beeldend kunstenaar Erki De Vries, geurkunstenaar Laurent-David Garnier en componist Peter Lenaerts. Het ging Zins-Browne hier om het fenomeen van ‘global weirding’,  de toenemende onvoorspelbaarheid van ons natuurlijk milieu, te evoceren. Maar ook in dit werk kantelt het beeld als er kinderen op het toneel verschijnen, die met dit labyrint omgaan alsof het een verrukkelijke speeltuin was. Net als in The Host is het ecologisch verhaal van Zins-Browne zo gelaagder en dubbelzinniger dan het op het eerste gezicht lijkt.

In recente werken als Lac of Signs (2013) en The Middle Ages (2015) verwijdert Zins-Browne zich van deze concrete maatschappelijke thematiek. Hij concentreert zich weer op het lichaam, maar dan als een eigenaardig vat dat onbewust en ongezien vele verhalen, gedachten, gevoelens en overtuigingen vermengt, om ze op de meest onverwachte momenten opnieuw te laten bovendrijven. Dat is zelfs zeer opvallend het geval in Lac of Signs. Zins-Browne stelde zich hier, in het spoor van Walter Benjamin, de vraag waarom het modernisme ‒ met name de moderne dans ‒ het verhaal zo hardnekkig in de ban deed, terwijl dat in het ballet prominent aanwezig was. Hij koos ‘Het Zwanenmeer’ als voorbeeld van zo’n onbeschaamd verhalend werk. Hij ontdekte echter hoe verward dat verhaal, een samenraapsel van vele sagen, eigenlijk is. Die verwarring werd het vertrekpunt voor het werk. Hij vroeg danseres Chryssa Parkinson om alle vreemde wendingen en bizarre personages te belichamen die in een of andere versie van het verhaal opduiken. Parkinson haalde daarvoor alles uit de kast. Het resultaat is pakkend maar verwarrend, want ze wisselt voortdurend van bewegingsregister. Soms gaat ze expressionistisch hevig te keer, meteen daarna zweeft ze met de elegantie van een ballerina. Die wisselingen gebeuren abrupt, als plotse hallucinaties of momenten van inspiratie. Zins-Browne spreekt over ‘stemmen’ die haar al dansend bezoeken. Alsof dansen een soort waanzin was: dingen horen en zien die er niet zijn maar die je toch als onbetwistbaar werkelijk ervaart. Volgens Walter Benjamin is net dat de essentie van het vertellen: niet-bestaande of overleden mensen weer tot leven wekken. Bijzonder is echter niet alleen de dans op zich, maar ook de manier waarop ze aanwezig is. Chryssa Parkinson treedt niet reëel op, maar is aanwezig als een hologram. Dat onscherpe beeld geeft haar een spookachtige verschijning.  Zo vindt Zins-Browne een dansant equivalent voor de vertelling als middel om het verleden op te roepen: een spookballet rond een spookverhaal met fantoompersonages. Daarmee evoceert hij de balletgeschiedenis overtuigender dan een reconstructie van ‘Het Zwanenmeer’ ooit zou kunnen.

The Middle Ages gaat hierop door. Het stuk is een bizarre potpourri van elke denkbare dansvorm, van renaissancedans tot postmoderne dans, met de gekste cross-overs. De vijf dansers dossen zich daarbij uit met de kostuums die ze opvissen uit een grote hoop kleren. Het lijkt alsof Zins-Browne het publiek hier wil laten voelen hoezeer ons tijdperk, als een soort nieuwe ‘Middeleeuwen’, komaf heeft gemaakt met elke vorm van zuiverheid of eenheid in stijl, en net zo ook niet langer een duidelijk gevoel heeft over zijn plaats in de geschiedenis. Wat in de plaats kwam, is de praktijk van het samplen: we beschikken immers over een oneindig grote bibliotheek van beelden, maar uiteindelijk kunnen we daar nog weinig mee, omdat ze hun precieze betekenis verloren. Die confrontatie krijgt vorm in de plaatsing van het publiek op twee tegenover elkaar staande tribunes, zodat het minstens evenveel naar zichzelf als naar de wild samplende performance kijkt. Wat dat experiment boeiend maakt, is niet alleen dat inzicht op zich, maar ook de manier waarop dat concreet en letterlijk in de lichamen van de dansers zichtbaar wordt.

AUTEUR:

PIETER T’JONCK

Pieter T’Jonck is burgerlijk ingenieur-architect en publicist voor onder meer De Morgen en diverse tijdschriften in binnen- en buitenland. Hij schrijft over dans, theater, beeldende kunst en architectuur. T’Jonck is ook adviseur bij DasArts in Amsterdam.



Kunstenpunt

Steunpunt voor beeldende kunsten, podiumkunsten en klassieke muziek.