Skip to main content

Rosas


Rosas is het dansersensemble en de structuur rond choreografe-danseres Anne Teresa De Keersmaeker. De Keersmaeker volgde haar dansopleiding aan Mudra, de school van Maurice Béjart in Brussel en de Tisch School of the Arts in New York. Met haar dansproductie Fase, Four Movements to the Music of Steve Reich (1982), trekt ze als eenentwintigjarige meteen de aandacht van de internationale dansscene. In 1983 richt ze haar eigen gezelschap Rosas op, dat debuteert met het kwartet Rosas danst Rosas. Sindsdien berust De Keersmaekers choreografisch werk op een nauwgezette verkenning van de band tussen dans en muziek. Met Rosas creëerde ze een omvangrijk oeuvre dat gebruikmaakt van muzikale structuren en partituren uit verschillende tijdperken, van oude muziek tot hedendaagse composities en popmuziek. Haar choreografische praktijk put ook uit de vormelijke principes van de geometrie, wiskundige schema's, de natuur en sociale structuren, wat resulteert in een unieke kijk op de beweging van het lichaam in tijd en ruimte. Naast de grotere gezelschapsproducties brengt Rosas ook kleinere voorstellingen waarin De Keersmaeker zelf danst. Parallel met het maken van nieuwe producties, blijft Rosas het opgebouwde repertoire presenteren. Zo wordt het eigen artistieke verleden doorgegeven aan nieuwe generaties toeschouwers en dansers.

Het lijkt pure wiskunde, omgezet in beweging.

Rosas stelt zich ook een expliciete kunsteducatieve opdracht, wat in 1995 resulteert in de oprichting van dansschool P.A.R.T.S., in samenwerking met De Munt. Daarnaast heeft Rosas nog andere educatieve en participatieve projecten, zoals Dancing Kids, RondOmDans en Bal Moderne. Via de boekenreeks ‘A Choreographer’s Score’, geeft Anne Teresa De Keersmaeker samen met theoretica en musicologe Bojana Cvejić inzage in de choreografie en het maakproces van achtereenvolgens de vroege werken Fase, Four Movements to the Music of Steve ReichRosas danst Rosas, Elena’s Aria en Bartók (2012), En Atendant en Cesena (2013) en Drumming en Rain (2014).

Met zijn vijftig voorstellingen valt het oeuvre van Anne Teresa De Keersmaeker nauwelijks nog in klein bestek te omschrijven, zeker niet omdat er verschuivingen in optraden die toelaten om van drie deeloeuvres te spreken, met name de early works, de periode van eind jaren 1980 tot ongeveer 2007 en het werk na 2007.

Zeker tot 2007 was dat werk onveranderlijk gebaseerd op een ‘contrapuntische’ relatie met kunstmuziek, die zelden oorspronkelijk als dansmuziek was bedoeld. De mythe wil daarbij dat ze nu eens koos voor een strakke, quasi wiskundige choreografische structuur, dan weer net heel theatrale of emotionele voorstellingen maakte. Een fragment uit Fase, Four movements to the music of Steve Reich toont echter dat structuur en expressie van in het begin, zij het in wisselende verhoudingen, tegelijk aanwezig zijn, als keerzijden van één medaille.

In Piano phase zien we twee vrouwen tegelijk eenvoudige draaipassen maken op het staccato ritme van de muziek. Haast onmerkbaar gaat de ene plots sneller om haar as draaien dan de andere, in fase met gedefaseerde pianoritmes. Het lijkt pure wiskunde, omgezet in beweging. Als je beter toekijkt, merk je nochtans dat de twee er door hun steelse blikken van verstandhouding toch een vertoning van maken. Anders dan de Amerikaanse Lucinda Childs, die haar dansers een onverstoorbare houding oplegt, is de inspanning, maar ook het plezier, van het dansen hier concreet tastbaar in zulke kleine signalen.  

Fase was het werk waarmee De Keersmaeker doorbrak, maar in haar tweede stuk, Rosas danst Rosas, zie je pas ten volle dat de druk die de strakke, wiskundige choreografie legt op de danseressen net de bron is die een emotionele lading op onverwachte momenten naar boven laat komen.  In dit werk zie je ook dat de bewegingstaal niet uit abstracte tekens bestaat, maar een uitgepuurde versie is van alledaagse, typisch vrouwelijke bewegingen.

Het volgende fragment komt uit Rosas danst Rosas uit 1983.

De Keersmaeker zou ook in de jaren 1990, zelfs in haar meest complexe werken, nooit meer dan een relatief beperkt aantal bewegingsmotieven gebruiken. Vanaf die periode smeedde ze (vaak ongelijksoortige) bewegingen echter aan elkaar tot steeds langere, complexe zinnen. Die werden vervolgens op allerlei wijzen gepermuteerd, volgens zo nu en dan extreem ingewikkelde ruimtelijke en temporele figuren. Drumming (1998) of Rain (2001) zijn daar eminente voorbeelden van. Het materiaal van die dansante voorstellingen dook echter ook quasi onveranderd op in werken waar het een theatralere en expressievere behandeling kreeg. Ook het oeuvre van De Keersmaeker als geheel balanceerde zo op de scheidslijn tussen het abstract-dansante en het emotioneel-theatrale. Nu eens staat het persoonlijke voorop, dan weer de structuur, maar alle werken gaan uit van dezelfde bron. De Keersmaeker heeft het zelf vaak over de vreugde van het dansen die tegen de chaos en onbepaaldheid van het leven ingaat of zelfs een spiritueel principe of een levenskracht uitdrukt. In een duet als Small hands (out of the lie of no) (2001) kwamen die beide aspecten wonderlijk samen.

Ergens rond 2007 maakte de geëxalteerde toon van de jaren 1990 plaats voor een grote soberheid. Podia werden leeg en kaal, de dansers handelden ingetogener. Niet dat de bewegingen eenvoudiger werden, integendeel zelfs.

Het voorgaande filmfragment van Zeitung (2008) laat net zien dat bewegingszinnen zo lang uitgesponnen worden dat het virtueel onmogelijk wordt om ze in het geheugen te prenten. De dans lijkt in zijn grillige ontwikkeling wel de fysieke manifestatie van gedachten die iemand door het hoofd gaan. Keersmaeker gaf de toon aan voor deze omslag in de solo Keeping Still part 1 uit 2007. Uit die voorstelling bleek een verlangen naar een meer open, zelfs intiemere, en dus zeker geen spectaculairdere, relatie met de toeschouwer. Net zo was er de duidelijke wens om meer te zeggen met minder. Die ambitie werd aangewakkerd door de samenwerking met minimalistische beeldend kunstenaars als Ann Veronica Janssens of Michel François, maar komt ook voort uit een sterk ecologisch bewustzijn. Vanuit dat bewustzijn zal de scenografie van de producties die De Keersmaeker sindsdien creëerde erg versoberen.

De Keersmaeker heeft het zelf vaak over de vreugde van het dansen die tegen de chaos en onbepaaldheid van het leven ingaat. 

De danser als een levend en begeesterd lichaam staat centraal in dit recente werk. Hij/zij is voor de toeschouwer de eerste toegang tot de muzikale en choreografische structuur. Dat verklaart ook de opvallende versobering van het werk. Minder muziek en meer stiltes, minder wervelende groepsscènes en meer momenten van vertraging, minder virtuositeit, meer bewegingen die haast alledaags aandoen. Die soms extreme versobering schept letterlijk meer witruimtes, leegtes rond de dans. De choreografie isoleert individuen en richt de aandacht op de kleinste details van hun bewegingen.

Toch laat De Keersmaeker geen natuurlijk lichaam zien. Haar dansers zijn geen onbeschreven bladen, maar zijn getekend door een geschiedenis. Ze dragen niet alleen een biologisch, maar ook een cultureel DNA. In al het recente werk is het dansende en zingende lichaam de plek waarin zowel een culturele als een persoonlijke geschiedenis potentieel resoneert. Muziek activeert dat potentieel. Ondanks (of juist dankzij) haar abstractie werkt muziek aanstekelijk, zet ze aan tot bewegen en zingen. Die resonantie tussen muziek en dans licht De Keersmaeker in haar recente werk uit. Het recente werk van Rosas maakt van het lichaam zo een ‘muziekinstrument’, ‘musicaliseert’ het lichaam.

Terwijl de verticale as afstand en tijd organiseert, bepaalt de horizontale de relaties tussen de dansers. 

De Keersmaeker zoekt ook intenser dan ooit voor elke voorstelling naar nieuw bewegingsmateriaal. Gebaren en blikken spelen daarbij een grote rol. De choreografe spreekt hier over de verticale en de horizontale as. Terwijl de verticale as afstand en tijd organiseert, bepaalt de horizontale de relaties tussen de dansers. Die principes omschrijft ze als “My walking is my dancing” en “My talking is my dancing”. Recent voegde ze daar “My breathing is my dancing” aan toe. Dat is haast een principeverklaring, de idee die aan de andere voorafgaat: ademen is het zinnebeeld van leven en levenskracht. Over het leven en hoe dat de kunst doordesemt (en omgekeerd), gaat het dus. De uitkomst van dat proces heeft een principieel open betekenis. Het is een rijkgeschakeerd bewegingspalet, dat vanuit de introspectie van de danser en vanuit de muziek reikt naar expressie en communicatie.

AUTEUR:

PIETER T’JONCK

Pieter T’Jonck is burgerlijk ingenieur-architect en publicist voor onder meer De Morgen en diverse tijdschriften in binnen- en buitenland. Hij schrijft over dans, theater, beeldende kunst en architectuur. T’Jonck is ook adviseur bij DasArts in Amsterdam.



Kunstenpunt

Steunpunt voor beeldende kunsten, podiumkunsten en klassieke muziek.