Skip to main content

Voetvolk / Lisbeth Gruwez


In 2008 schreef Danielle de Regt in De Standaard over Lisbeth Gruwez’ tweede voorstelling Birth of prey dat die dramaturgisch misschien wat krakkemikkig in elkaar stak, maar dat de danseres Gruwez daar toch gemakkelijk mee weg kwam omdat zij haar eigen geheime wapen was. Of anders gezegd, omdat Gruwez een intrigerende podiumpersoonlijkheid is. Niets is minder waar.

Lisbeth Gruwez studeerde vanaf haar 14e aan de Koninklijke Balletschool in Antwerpen maar ballet bleek niet haar roeping. Nadien studeerde ze een jaar hedendaagse dans aan P.A.R.T.S. in Brussel. Die opleiding voleindigde ze niet, want vele choreografen en regisseurs, en niet de minsten, trokken aan haar mouw. Zo debuteerde ze in The day of heaven and hell van Wim Vandekeybus in 1998. Daarna voegde ze zich bij het gezelschap Troubleyn van Jan Fabre voor As long as the world needs a warrior soul en vooral Je suis sang, een succes zonder weerga op het festival van Avignon. Ze leverde een beslissende bijdrage aan dat stuk met haar a-capellavertolking van Son of a preacher van Dusty Springfield. Ze paradeerde er poedelnaakt, met de plagerige verleidelijkheid van een stripper, over het podium. Ze overschreef zo moeiteloos het archaïsche beeld van de heks-verleidster met de hedendaagse perfectie van het fotomodel. Later creëerde ze met Fabre de solo Quando l’ uomo principale è una donna, een stuk dat ook in de verfilming van Pierre Couliboeuf een wereldwijd megasucces werd dankzij haar viscerale vertolking van de man-vrouw die zwemt in een bad van olijfolie. Tussendoor speelde ze ook opgemerkte rollen in Images of perfection van Jan Lauwers en Foi van Sidi Larbi Cherkaoui. (In de marge daarvan ontwikkelde Gruwez zich ook als een uitstekend grafisch kunstenaar, met een stijl die je, alweer, uit de duizend kan herkennen, al kreeg ze daarvoor tot dusver weinig erkenning).

Vanaf 2006 vormde ze samen met performer-muzikant Maarten van Cauwenberghe een team voor de productie van haar eigen werk onder de naam ‘Voetvolk’, een West-Vlaamse uitdrukking (Gruwez is afkomstig uit Kortrijk) voor ‘infanterie’ of, bij uitbreiding, lieden die sociaal een ondergeschikte rol spelen. Van Cauwenberghes rol als muzikant en manager van het gezelschap is daarbij niet te onderschatten. De naam van het gezelschap zegt alles over de onzekerheid die het duo had over zijn artistieke plaats in het landschap. De kwaliteit van hun werk berustte in grote mate op het uitzonderlijke aura van Gruwez op een podium, maar een sterk betoog daarrond ontbrak vooralsnog in een landschap waarin vertoog of een intellectueler discours over choreografie en dans op dat ogenblik nog alles was. De naam bewijst nochtans ook dat ze zich net zeer expliciet tot dat danslandschap verhielden, ook al was dat dan initieel in de positie van de underdog.  

Dat bleek al uit Forever Overhead (2007). Het stuk is gebaseerd op een fait divers over een stewardess die uit een vliegtuig viel. Gruwez vertelt dat verhaal in omgekeerde volgorde. Eerst zie je haar voorover gekanteld, op de knieën, ronddraaien, met een gigantische steenklomp op de achtergrond. Haar bewegingen zijn zo ijzingwekkend langzaam dat ze haast metafysische proporties krijgen, al weet je nauwelijks waar het over gaat. Als ze een motorhelm opzet, worden de bewegingen echter frontaler, uitdagender. Gruwez trotseert de blik van de kijker. Ze danst als een echte kamikaze. Keer op keer valt ze met haar gehelmde hoofd voorover van de steen op de grond. Alsof ze het geluk wil tarten. Pathetiek alom, tot ze gulzig een blikje cola opslurpt. Deze vrouw is echt, ze heeft echt dorst na alle inspanning. Daarna volgt een coup de théâtre: op de tonen van Dolly Partons ‘Nine to five’ speelt Gruwez een pronte stewardess in heuse showdancestijl.

Zodra je de aanleiding voor het stuk kent, weet je dat het berust op een eerstegraads expressionisme, een al bij al relatief voorspelbare theatralisering van een imaginaire doodsangst. Dat nam niet weg dat het stuk werkte. Dat rechttoe rechtaan expressionisme, waar Danielle de Regt in de eerder geciteerde recensie naar verwijst en waarbij ze Mary Wigman als referentie noemt, speelde ook een belangrijke rol in de twee volgende stukken van Voetvolk, met name Birth of prey (2008) en Heronerozero (2010), een duet met Rob Fordeyn. Het volstaat echter om te kijken naar de openingsbeelden van Birth of Prey om vast te stellen hoe trefzeker Gruwez, zelfs zonder haar gezicht te laten zien, de spieren in haar rug laat rollen om het drama van (seksuele) macht en onderwerping aan te kaarten. Het is inhoudelijk, ook muzikaal, niet meteen subtiel, maar het zijn wel doorslaande theatermomenten.

Vermoedelijk is Voetvolk zich zelf ten volle bewust geworden van de naïviteit van dat soort beelden. In de laatste jaren, en dan wellicht met behulp van het dramaturgisch advies van Bart Meuleman, kwamen ze tot werken die het niet langer alleen van performatieve mokerslagen moesten hebben. It’s going to get worse and worse and worse, my friend (2012) was een meer dan verbluffende meditatie over de kracht van opzwepende religieuze en ideologische preken.

Gruwez doorloopt in de voorstelling alle stadia van volksmenner tot extatische gelovige op de hypnotiserende tapes van Van Cauwenberghe die vooral zijn gebaseerd op de sermoenen van de Amerikaanse predikant Jimmy Swaggart. In de lichtjes huiveringwekkende fysieke transformaties die Gruwez doorloopt, krijg je zo’n concreet beeld van de somatische kant van elke vorm van fanatisme dat het expressionistische van de kunst van Voetvolk plots een behoorlijk kritische lading krijgt. Het was de voorstelling bij uitstek waar Gruwez en Van Cauwenberghe er blijk van gaven dat ze heel goed gekeken hadden naar het werk van conceptueler werkende choreografen, zonder hun eigen idioom te verraden.

Die tendens zette zich door in AH/HA (2014), de eerste voorstelling van Voetvolk voor een grote bezetting.

Vijf rare types, in armtierige, schreeuwerige outfits staan wel twintig minuten te shaken op een dreigende soundscape. Tot ze naar elkaar toe drijven en plots notie van elkaar, en vooral van het publiek nemen. Kwajongensachtig grijnzen ze de kijkers aan en doen hen opschrikken met plots geblaf en getier. Daarna zijn ze weer met elkaar bezig. Ze leiden elkaar naar een extatische dans in slow motion. Diepe droefenis en uitzinnig lachen wisselen elkaar zomaar af, tot ze afscheid nemen ze met Lionel Richie’s ‘Hello’. Richie’s beroemde zin “I’ve been alone with you inside my mind” past inderdaad precies bij deze vijf gekwetste zielen die elkaar vonden in een lach en een traan. Het werk intrigeert door de manier waarop het een gemiste correspondentie zichtbaar maakt tussen wat de personages willen en wat ze laten zien. Alweer: expressionisme, maar dan in een vorm waaruit blijkt hoe wisselvallig de overgang tussen gedachten en gevoelens en hun lichamelijke expressie loopt, in plaats van simpelweg te wedden op het feit dat lichamen wel altijd ‘waar’ zijn. Het is een thema dat ook zichtbaar werd in Lisbeth Gruwez dances Bob Dylan (2015). De dans is op het eerste gezicht een simpele, directe reactie op enkele evergreens van Dylan, maar de setting – met Van Cauwenberghe als DJ – exploreert de nadere overwegingen daarvan: je danst nooit alleen maar alleen. Je danst altijd ook met iemand anders in gedachten.  

AUTEUR:

PIETER T’JONCK

Pieter T’Jonck is burgerlijk ingenieur-architect en publicist voor onder meer De Morgen en diverse tijdschriften in binnen- en buitenland. Hij schrijft over dans, theater, beeldende kunst en architectuur. T’Jonck is ook adviseur bij DasArts in Amsterdam.



Kunstenpunt

Steunpunt voor beeldende kunsten, podiumkunsten en klassieke muziek.